“Geuren zijn goed te benoemen”

Neus Mensen zijn slecht in het benoemen van geuren. Veel wetenschappers denken dat de taalcentra in het brein simpelweg geen toegang hebben tot het gedeelte waar geuren worden geïnterpreteerd. Taalwetenschappers Asifa Majid van de Radboud-universiteit en Niclas Burenhult van de universiteit van Lund (Zweden) ontdekten dat er mensen zijn die het wél kunnen, omdat ze er de woorden voor hebben.
Majid en Burenhult vroegen zich af of het slecht kunnen benoemen van geuren een algemeen menselijk, biologisch of een cultureel probleem is. Er zijn immers talen die meer woorden hebben voor geuren dan het Engels en andere westerse talen. Zouden sprekers van die talen net zo slecht zijn in het benoemen van geuren? De onderzoekers vergeleken tien Engelssprekende mannen met tien sprekers van het Jahai, een taal die gebruikt wordt in een bergachtig regenwoud op de grens van Maleisië en Thailand. Het Jahai heeft een stuk of tien zelfstandige woorden voor geuren. Die woorden zijn abstract, net zoals ‘rood’ of ‘blauw’ abstract zijn. Met één zo’n woord kunnen uiteenlopende geuren worden aangeduid: zo is ltpɨt een woord dat de geur beschrijft van verschillende bloemen, rijp fruit, een doerian, parfum, zeep, agarhout en de geur van de beermarter. Cŋɛs, een ander woord, duidt zowel de geur van benzine aan als van rook, vleermuizenpoep, bepaalde duizendpoten en wilde gemberwortel.
Beide onderzoekers lieten de Engelssprekenden en de Jahaisprekers allemaal dezelfde geuren ruiken in dezelfde volgorde. Het ging om geuren als kaneel, terpentijn, rook, chocola, banaan, zeep en ui. Op de vraag: ‘wat ruik je’, kregen ze van de Jahaisprekers duidelijker antwoorden dan van de Engelstaligen.
Als controle-experiment lieten ze dezelfde proefpersonen ook kleuren benoemen. Dat ging de Engelsen een stuk makkelijker af dan het benoemen van geuren. Dat wil zeggen: ze gaven gemiddeld vijf keer zo lange antwoorden in het geurenexperiment als in het kleurenexperiment. Ze zochten naar omschrijvingen (‘Het ruikt zoet, hoe zeg je dat, als kauwgum’) en verschilden nogal in hun karakteriseringen. Zo werd de kaneelgeur aangeduid met ‘kruidig’, ‘zoet’, ‘snoep’, ‘rook’, ‘laurierbes’, ‘eetbaar’, ‘wijn’, ‘potpourri’. Jahaisprekers gaven voor geuren ongeveer even korte antwoorden als voor kleuren.
 Het grootste verschil tussen de twee groepen proefpersonen was echter dat Jahaisprekers in 99 procent van de gevallen voor een abstracte term kozen om geuren of kleuren te benoemen. Engelsen kozen bij het benoemen van kleuren ook overwegend voor abstracte termen – dus ‘groen’ en niet ‘graskleurig’ – maar bij geuren deden ze dat zelden. Daar kozen ze vooral voor verwijzende beschrijvingen als: ‘het ruikt als fruit/bloemen/kauwgum’.

Het lijkt dus wel degelijk mogelijk om geuren goed te benoemen, als je er de woorden voor hebt. Het slecht kunnen benoemen van geuren lijkt dus geen biologische beperking maar een culturele.

Bron: Alpha Galileo

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.