Er zijn al vele theorieën geopperd waarom de aan de Homo Sapiens verwante Neanderthalers en Denisovanen zo’n 25 000 jaar geleden zijn uitgestorven. Daar komt, waarschijnlijk, een nieuwe theorie bij: ze kunnnen ten onder zijn gegaan doordat ze niet tegen rook konden. De Homo Sapiens zou een mutatie hebben gehad die hem/haar ongevoelig zou hebben gemaakt voor rook. Daarmee leverde de moderne mens overigens wel meteen zijn gevoeligheid in voor kankerverwekkende stoffen die in rook aanwezig zijn.
Vuur was voor de mens(achtigen) belangrijk. Vuur bracht licht, warmte en beschermde tegen roofdieren. Boven is met vuur bereid eten makkelijker te verteren dan rauw voer, maar waar vuur is is ook rook. “Zelfs nu nog maakt het inademen van rook ons gevoeliger voor longaandoeningen”, zegt onderzoeker Gary Perdew van de universiteit van Pennsylvania.
Dat zou in het stenen tijdperk wel eens voor grote problemen kunnen zijn geweest, te meer ook daar destijds de vuurtjes vaak in grotten werden gestookt of andere afgesloten ruimtes. De hoeveelheid rook die de mensen in zo’n grot moesten inademen waren gigantisch, zegt de onderzoeker.
Het zou kunnen zijn dat de moderne mens zich daar genetisch aan aangepast had.
De onderzoekers bekeken het erfgoed van drie Neanderthalers en een Denisovaan (Denisova-mens). Dat vergeleken ze met die van de moderne mens en van een ‘moderne mens’ die 45 000 jaar geleden leefde.
AHR-gen
Het bleek dat die Homo sapiens van 45 000 jaar geleden al een mutatie in zijn erfgoed had, dat bij de Neanderthalers en Denisovanen ontbrak. Het gaat, volgens de onderzoekers, daarbij om het AHR-gen. Dat produceert een receptor voor kankerverwekkende polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK‘s), verbindingen die vaak in rook worden aangetroffen.
De onderzoekers voegden de Neanderthalerversie en die van de moderne mens van het gen in het DNA van diercellen en keken hoe die reageerden op rook. In de Neanderthalerversie werden dan veel vaker dan in de versie van de Homo sapiens gifvormende enzymen aangemaakt. Perdew: “We waren verbaast dat de verschillen zo groot waren.” Voor sommige verbindingen was de ‘gifreactie’ duizend keer zo sterk bij de Neanderthealerversie van de cellen als bij de cellen met het menselijke AHR-gen.
Het lijkt er dan op dat ergens in de evolutie de Homo sapiens zich daaraan heeft aangepast, anders dan de andere mensachtigen. Volgens Perdew is dat overigens slechts een mogelijke conclusie. “Ik heb geen bewijs om te kunnen zeggen dat als mensachtigen dat genuteerde gen niet hebben dat ze dan zouden zijn gestorven aan ademhalingsproblemen. Er zijn geen Neanderthalers meer om dat bij te onderzoeken.”
De onderzoekers gaan nu knutselen aan het DNA van muisjes om ze de menselijke vorm van het AHR-gen te geven. “Het zou dan aardig zijn om ook muisjes te hebben met de Neanderthalervariant. Dan kunnen we wat rook proeven doen.” Arme muisjes.
Bron: New Scientist