Overal waar de mens (de Homo Sapiens) verscheen op zijnhaar verovering van de aarde verdwenen het eerste de grote dieren, schrijven archeogeneticus Johannes Krause en wetenschapsjournalist Thomas Trappe in hun prachtige boek ‘De reis van de mensheid’. Ze baseren hun uitspraak op DNA-sporen in fossielen die in de loop van de tijd zijn gevonden. Nu blijkt dat beeld versterkt te worden door de vinding van onderzoekers rond James Chatters van de McMasteruniversiteit. Zij vonden dat de eerste ‘Amerikanen’ kennelijk grote liefhebbers waren van mammoetvlees.De onderzoekers gebruikten isotopenanalyses om het dieet van een moeder van een kind te bepalen die werd gevonden in een 13 000 jaar oud graf van het Clovisvolk in Montana. Het gaat om een 18 maanden oud Anzick-kind, waarvan de isotoopgegevens van de resten werden gebruikt om het eiwitdieet van de moeder af te leiden. Met behulp van vergelijkende fauna uit de regio en periode, vonden de onderzoekers dat mammoet de grootste bijdrage leverde aan het Clovis-dieet, gevolgd door elanden, bizons en kamelen. Allemaal grote dieren. De bijdrage van kleine zoogdieren was verwaarloosbaar, wat grotendeels overeenkomt met wat nu van de Cloviscultuur bekend is. Voorheen werden die diëten afgeleid uit sporen op gereedschappen, resten van prooidieren e.d.
Het Clovisvolk, vernoemd naar de plaats waar de eerste menselijke resten zijn gevonden, leefde zo’n 13 000 jaar geleden in wat nu Noord-Amerika heet. Toen leefden er nog mammoeten in Noord-Amerika en Azië. Die legden grote afstanden af en vormden een vet- en eiwitrijke voedselbron voor de oude ‘Amerikanen’, die vooral jager/verzamelaars waren.
“Die nadruk op mammoeten (in hun dieet; as) helpt te verklaren hoe het komt dat de Clovismensen zich zo snel tot in Zuid-Amerika verspreiden in een paar honderd jaar”, zeg medehoofdauteur James Chatters. “Wat mij opvalt is dat dit veel andere informatie van andere locaties bevestigt. Overblijfselen van dieren op Clovisvindplaatsen behoren vooral tot de megafauna (grote dieren; as) en de speerpunten waren lang”, zegt medehoofdauteur Ben Potter van de universiteit van Alaska.
Op mammoeten jagen vereist een flexibele leefwijze. Dat betekent dat die groepen zich relatief snel verplaatsten om niet afhankelijke te worden van kleinere dieren voor hun voedsel. Dat klopt volgens Potter ook met wat er van het Clovisvolk aan wapens en vestigingsplaatsen is gevonden. “Ze sleepten bijvoorbeeld stenen voor wapens honderden kilometers mee.”
Scheikundige ‘vingerafdruk’
Aan de hand van isotopengegevens van Anzick-1 van eerder onderzoek door andere onderzoekers, ‘reconstrueerden’ ze het dieet van zijnhaar moeder. “Isotopen geven een scheikundige ‘vingerafdruk’ van iemands dieet en kunnen vergeleken worden met die van mogelijke diëten om de bijdrage te schatten van de verschillende componenten”, legt medeonderzoeker Mat Wooller uit.
De onderzoekers vergeleken de stabiele isotoopvingerafdruk van de moeder met een groot aantal voedingsbronnen uit die tijd en in dat gebied. Ze vonden dat 40% van haar voedsel afkomstig moet zijn geweest van de mammoet, terwijl de rest van andere grote dieren zoals eland en bizon kwam. Kleine dieren kwamen daar nauwelijks in voor.
De onderzoekers vergeleken haar dieet ook met dat van andere alles- en vleeseters uit dezelfde periode zoals de Amerikaanse leeuw, beren en wolven. Het dieet van de vrouw leek het meest op dat van de grote sabeltandkat, een mammoetspecialist.
Dit verhaal ondersteunt maar weer eens dat de mens een belangrijke bijdrage zou (kunnen) hebben geleverd aan het uitsterven van de mammoet. Potter: “Als het klimaat verandert op een manier dat het leefgebied van de grote dieren wordt aangetast dan kunnen ze wel eens heel gevoelig zijn geweest voor de jacht op die dieren. Deze mensen waren zeer effectieve jagers.”
Bron: Science Daily