We staan er op, op de THE-lijst! Gefeliciteerd!??

World University Rankings methodology table

De ‘weging’ van de appels en peren (afb: THE)

De nieuwe top-200 van universiteiten is weer uit. Universiteiten over de hele wereld wijzen elke keer weer trots naar hun imposante positie op die ‘imponerende’ ranglijst van Times Higher Education (THE), maar dat soort lijstjes zijn waard wat de gek er voor geeft. Toch probeert Times zo goed en zo kwaad als het kan elke keer weer naar eer en geweten een lijst op te stellen (wij, ook ik, zijn dol op lijstjes). Om met ons zelf te beginnen: Nederland komt maar liefst dertien keer in de top 200 van ’s werelds beste universiteiten (althans volgens TImes HE) voor. Vergelijk daarmee België (4), Zweden (6), Zwitserland (7) en het grote China (7). Dan doen ‘wij’ het toch lang niet slecht. Kijken we naar het Angelsaksische duo de VS en het VK (samen 87 instellingen in de lijst, ruim 43%), dan doet Nederland het vrij matig.
De vraag is wat je hier uit kan afleiden. Dan is het natuurlijk wel handig als je weet hoe de lijst tot stand is gekomen.
De universiteiten zijn, stelt THE, beoordeeld op prestaties op het gebied van hun kerntaken: onderwijs, onderzoek kennisoverdracht en internationalisering (???;as). Daarbij gebruikten de opstellers dertien indicatoren, die zowel door de studenten, academici, instellingsbesturen, het bedrijfsleven én de overheid werden aanvaard als redelijk (lijkt me al een hele klus). Die indicatoren laten zich opdelen in vijf ‘aandachtsgebieden’: onderwijs (leeromgeving), onderzoek (hoeveelheid, inkomsten en roep), citaties (wetenschappelijke status), internationaal perspectief (van staf, studenten en onderzoekers) en derde geldstroom (kennisoverdracht, maatschappelijke waarde van het onderzoek). De lijst werd samengesteld door een ploeg van Price, Waterhouse & Coopers. Dat zou de onafhankelijkheid van de samenstelling (van bijvoorbeeld geldschieters) moeten waarborgen.

Universiteiten zonder studenten of instellingen die tussen 2012 en 2016 minder dan 1000 wetenschappelijke artikelen hebben geproduceerd werden uitgesloten of minder dan 150 in een jaar. Ook universiteiten die zich geheel of grotendeels (meer dan 80%) beperkten tot een van de elf door THE gekozen vakgebieden mochten niet meedoen. Welke dat zijn is wat moeilijk te bepalen, want het verslag noemt, ten minste, 31 vakgebieden (met wat herhalingen en overlappingen zoals genees- en tandheelkunde naast geneeskunde en economie naast economie & econometrie).

Ik noem de ‘subjects’ die THE zelf geeft (als je dat niet hoeft te weten kun je het dikgedrukte stukje tekst overslaan):
Gezondheid (overig); Biowetenschappen; Sportwetenschap; Psychologie; Natuur- en Sterrenkunde; Scheikunde; Techniek (algemeen); Aardkunde, Milieu- en Zeeonderzoek; Aardrijkskunde; Wiskunde & Statistiek; Civiele techniek; Informatica; Sociologie (naast sociolog(?)); Economie & econometrie: Politicologie en Internationale studies; Recht; Bedrijfskunde; Taal & taalkunde; Geschiedenis, Wijsbegeerte & Theologie; Kunst en (industrieel) ontwerpen; Onderwijskunde; Werk- & Vliegtuigbouwkunde; Financiën; Communicatie & Media; Veeartsenijkunde; Land- & bosbouwkunde; Archeologie; Bouwkunde & Architectuur; Elektrotechniek & Elektronica; Chemische technologie; Genees- & Tandheelkunde. En dan waren er nog wat herhalingen en overlappingen.

De instellingen voorzagen de opstellers zelf van gegevens. Als die niet voorhanden waren, dan kozen die voor een meest pessimistische schatting.

Appels en peren

Het gaat uiteraard om anderssoortige gegevens, oftewel: er moeten appels met peren vergeleken worden. Er is voor een opzet gekozen om met die bij elkaar opgetelde appels en peren toch tot een houtsnijdend eindresultaat te komen, maar het hoeft geen betoog dat op elke gekozen constellatie (houtsnijdende) kritiek gegeven kan worden.

Aan de diverse indicatoren is een zwaarte toegekend, die weer een som is van de bijdragende bestanddelen. Zo telt wat uit de onderwijsprestaties rolt voor 30% mee, net als onderzoek en citaties. De rest wordt volgemaakt door het internationaal perspectief (7,5%) en derdegeldstroom (2,5%). Elk van die vijf ‘hoofdbestanddelen’ is, zoals gesteld, weer samengesteld uit onderdelen met hun relatieve bijdragen. Zo is de helft van de 30% van onderwijs afkomstig van ‘reputatie’, 4,5 %punten van de verhouding tussen staf en studenten enz. (zie plaatje boven).  Meer dan de helft van de onderzoeksprestaties wordt uitgemaakt door iets dat wordt aangeduid met ‘reputatie’: dat wil zeggen hoe vakgenoten tegen de wetenschappelijke productie van die instelling aankijken. Er zit dus veel subjectiefs in deze lijst.

Cijfertjes

Top-200-logo THE

Top-200-logo (afb: THE)

Nog even wat cijfertjes die ik bij elkaar heb geharkt: Nederland staat met 13 instellingen op de lijst. De universiteit van Amsterdam is de hoogst geplaatste (nr 59) en de KUT nummer 195. België komt slechts vier keer op de lijst voor. De Katholieke universiteit Leuven is daarvan de hoogst geplaatste op nummer 47, de Waalse tegenhanger (Louvain-La-Neuve) de vierde op nummer 129.

Om te kijken hoe Nederland en België het doen in vergelijking met de concurrentie heb ik de cijfers van wat vergelijkbare landen bij elkaar gesprokkeld. Oordeel zelf: Zweden: 6 instellingen, van nummer 18 (Karolinska-institutet) tot nummer zes op plaats 198. Zwitserland: 7 instellingen met ETH in  Zürich op nummer 10 (de eerste niet-Engelstalige academische instelling op de lijst),  de zevende Zwitserse instelling staat op nummer 152. Duitsland is weliswaar veel groter dan Nederland of Belgié, maar scoort toch vrij matig: 19 instellingen bij de eerste 200 op de lijst, de eerste op nummer 34 (Ludwig-Maximilian-universiteit in München) en de negentiende op plaats 173 (van de 200, dus).

De twee Angelsaksische landen in mijn overzichtje (de VS en het VK (GB plus NI)) vormen een aparte categorie. Het Verenigd Koninkrijk heeft 25 instellingen in de top 200 met op plaats 1, 2 en 8 voor, achtereenvolgens, de universiteit van Cambridge, van Oxford en het Imperial College in Londen. De VS is vertegenwoordigd met 62 instellingen  (31% van het totaal) met de eerste vertegenwoordigers op een gedeelde derde plaats (CalTech en de Stanforduniversiteit). Verder staat er nog een Amerikaanse instelling op plaats 5, 6, 7, 9 en 10. De tweeënzestigste  Amerikaanse instelling staat op plaats 198.

De VS en het VK zijn samen dus goed voor 87 van de 200 universitaire instellingen. Zet dat eens af tegen het veel grotere China: zeven instellingen met als hoogste klassering nummer 27 en de laagste op plek 188.

Dominantie

Je zou hier kunnen spreken van Amerikaanse/Angelsaksische dominantie, maar die conclusie is te snel. Ik heb niet de mogelijkheid om deze cijfers te vergelijken met de nationaliteit van de betrokken onderzoekers en studentenpopulatie, maar ik durf de stelling aan dat als naar herkomst wordt gekeken China heel wat hoger op de ranglijst zou komen te staan dan als louter naar de plaats van vestiging van de instelling wordt gekeken. In Amerika wordt, zeker in de exacte en medische hoek, veel onderzoek gedaan door onderzoekers van Chinese herkomst.
Ik zei al dat ik de cijfers niet beschikbaar heb, maar wat er nu uitziet als Amerikaanse dominantie  zou aardig verkleuren naar Chinese oververtegenwoordiging, is mijn (niet al te gedurfde) stelling, als je de cijfers anders bekijkt. Amerika is voor veel Chinese onderzoekers slechts een opstapje naar een vervolgcarrière in eigen land (is mijn  aanpalende stelling).
De top 200 is waard voor wat ie waard is en op veel manieren uitlegbaar. Universiteitsbestuurders: nog een prettige reis door de lijst….

Bron: Times Higher Eduction

Eén gedachte over “We staan er op, op de THE-lijst! Gefeliciteerd!??

  1. En ja hoor: UvA is de beste uni van Nederland. Vandaag in de krant. Dat klinkt aardig, maar welke marathonloper gaat zeggen dat ie als 59ste binnenkwam (of vergis ik me?)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.