Veel gedomesticeerde dieren zien er anders uit dan hun wilde soortgenoten. Zo hebben ze bijvoorbeeld witte vlekken in hun vacht of kortere snuiten. Onderzoekers hebben nu aangetoond dat wilde huismuizen dezelfde zichtbare veranderingen doormaken alleen door de nabijheid van mensen.
Honden, koeien, paarden, varkens, kippen. De mens heeft in de loop van zijn ontwikkeling tientallen diersoorten in huis gehaald, uiteraard voor eigen voordeel. De minst agressieve wolven werden honden. Tamheid was belangrijk. Met de tijd veranderde niet alleen het gedrag van de dieren zich, maar ook hun uiterlijk. Zo hebben gedomesticeerde hazen, honden en zwijnen (varkens) witte vlekken in hun vel/vacht, slappe oren, kleinere hersens en kortere snuiten. Dat heet het domesticeringssyndroom.
Onderzoekers rond Anna Lindholm van de universiteit van Zürich hebben dat ook bij verwilderde huismuizen vastgesteld die in een schuur in de buurt van Zürich leefden. Binnen tien jaar (zo’n drie muizengeneraties) kregen die witte vlekken in hun bruine vacht en een kortere schedel/snuit.
“De dieren waren geleidelijk aan minder bang geworden en hadden domesticeringskernmerken gekregen, zonder dat ze daar op geselecteerd waren, maar alleen door contact met ons.” De evolutiebiologe bestudeert al vijftien jaar de muizen in de leegstaande schuur. Die worden ook regelmatig voorzien van eten en drinken.
Siberië
Het begrip domesticeringssyndroom is afkomstig van een opmerkelijk experiment in Siberië in 1959. De geneticus Dimitri Beljajev maakte wilde vossen tam en bekeek welke veranderingen daardoor optraden. Generatie op generatie selecteerde hij de betrouwbaarste exemplaren.
Het gedrag van die gedomesticeerde vossen veranderde. Ze duldden niet alleen mensen, maar werden zelfs ronduit ‘vriendelijk’. Tegelijkertijd veranderde ook hun uiterlijk. Hun vacht kreeg witte vlekken en hun snuit werd korter, de oren werden slap en hun staart kreeg ringen.
Voor die veranderingen zouden een klein groepje embryonale stamcellen verantwoordelijk zijn: de neurale lijsten. Daaruit ontstaan onder meer het oorkraakbeen, de dentine in de tanden, de pigmentcellen in de huid en de bijnieren, waar de stresshormonen worden geproduceerd. De selectie van gezeggelijke dieren had geleid tot minder actieve bijnieren en bijgeval tammere dieren. De veranderingen van de vacht en de schedelgrootte zijn daar ‘bijwerkingen’ van.
Wat we nu huismuizen noemen zijn zo’n 15 000 jaar geleden in de buurt van mensen gaan leven. Alleen al door de voortdurende nabijheid van mensen werden de muizen tammer, minder bang voor die mens. Dat leidde, dus, tot het domesticeringssyndroom.
Evolutiebiologen gaan er van uit dat de veranderingen van wolf naar hond in eerste instantie zonder menselijke selectie verliep. Wolven die zich in de buurt van mensen ophielden werden geleidelijk aan minder bang voor ze en gedroegen zich minder agressief, de eerste stap naar domesticering.
Bron: Alpha Galileo