Doornroosje is de prinses die zich prikte aan een spintol en in een langdurige slaap viel, tot ze wakker gekust werd door een koningszoon. Na 100 jaar. Zo lang hoeven de Doornroosjes in de wetenschap meestal niet te wachten. We hebben het dan over wetenschappelijke artikelen die bij hun verschijnen nauwelijks enige aandacht krijgen. Het belang er van wordt pas (veel) later ingezien. Onderzoekers van de universiteit van Indiana bekeken dat fenomeen en kwamen tot de conclusie dat sommige onderzoeken (-ers) hun tijd (ver) vooruit zijn en dat Doornroosjes helemaal niet zo zeldzaam zijn als tot nu toe gedacht werd.
Waarom doet het ene artikel niets terwijl het andere bij publicatie al een storm van opwinding veroorzaakt? Waarom krijgen bepaalde artikelen bij publicatie nauwelijks aandacht terwijl, soms, vele jaren later die artikelen baanbrekend blijken te zijn? Het antwoord is niet erg moeilijk, zo blijkt uit de reactie van onderzoeker Alessandro Flammini: sommige onderzoekers zijn hun tijd ver vooruit. “Zo’n onderwerp krijgt geen aandacht, zelfs al zijn ze afkomstig van auteurs met een goede wetenschappelijke reputatie.” Een voorbeeld van zo’n Doornroosje is een artikel van Albert Einstein, Boris Podolsky en Nathan Rosen over de EPR-paradox, die zich afspeelt in de vreemde wereld van de kwantumverstrengeling. Het artikel verscheen in 1935, maar kreeg pas in 1994 grote aandacht. Er zijn er veel meer. Waarschijnlijk de recordhouder is een artikel van de destijds gerenommeerde statisticus Karl Pearson uit 1901, dat pas in 2002 ontwaakte. Bij de top 15 van de Doornroosjes zitten vier honderdjarigen. Ze komen relatief veel voor in de natuur- en scheikunde en in multidisciplinair onderzoek. Tijdschriften met de meeste Doornroosjes zijn PNAS, Science en Nature, niet toevallig de vooraanstaandste in wetenschapsland. Het verhaal van dit onderzoek verschijnt in PNAS, een periodiek van de Amerikaanse academie van wetenschappen.
Om tot resultaat te komen doorploegden de onderzoekers een databank met tientallen miljoenen artikelen, die de laatste (ruim) honderd jaar zijn gepubliceerd. 380 000 artikel kwamen van de Amerikaanse natuurkundige vereniging APS en 22,4 miljoen van het Web of Science. Om het Doornroosjequotiënt te berekenen, keken de onderzoekers naar de citatiegeschiedenis van een artikel. Daaruit valt dan een topjaar te halen. Op basis van die gegevens berekenden ze de sluimertijd.
Flammini vond dat Doornroosjes niet zeldzaam zijn, zoals eerder onderzoek zou hebben gesuggereerd. De term schone slaapster (sleeping beauty) is afkomstig van de Nederlandse statisticus Anthony van Raan, die in 2004 een studie naar Doornroosjes publiceerde. Het bleek dat, ook, statistiek relatief veel Doornroosjes produceert. Volgens de onderzoekers zijn de meeste Doornroosjes te vinden waarin de citaties de sprong maken naar een nieuw vakgebied. De onderzoekers konden echter geen algemeen geldende waarheden vinden waardoor een artikel een Doornroosje wordt. “Het gebeurt en op grotere schaal dan vroeger gedacht werd”, zegt Flammini. Kortom: er is meer onderzoek nodig. Ik zou zeggen: onderzoekers zijn ook maar mensen en is het toevallig dat de exacte en interdisciplinaire vakken de meeste Doornroosjes opleveren?
Bron: Science Daily