In de VS is vorig jaar een kind geboren na een reageerbuisbevruchting die niet het kind van de vader lijkt te zijn, doordat het slechts 10% van het erfgoed van hem had, Dat komt ongeveer overeen met de genetische ‘gelijkenis’ tussen achterneef en oudoom. Deskundige Barry Starr van de Stanford-universiteit werd te hulp geroepen om de vreemde feiten te verklaren. Het bleek dat er geen vergissing of verwisseling in het spel was maar een fenomeen dat de verdwenen tweeling wordt genoemd: een zwangerschap die begint met twee bevruchte eitjes waarvan de een vroegtijdig ‘sterft’ en de genen overdraagt aan de of misschien moet je zeggen samensmelt met de nog levende vrucht. De vader bleek zo’n, wat heet, chimeer. Die verdwenen tweeling was, genetisch gezien, de echte ‘vader’.
De rariteit kwam aan het licht toen de bloedgroep van de zuigeling werd bepaald, AB, terwijl beide ouders bloedgroep A hadden. De (beoogde) ouders dachten meteen aan een fout in de ivf-kliniek. Hun advocaat raadde aan geneticus Starr in de arm te nemen en die lieten hun erfgoed analyseren door de om andere redenen in opspraak geraakte onderneming 23andMe. Dat bedrijf zou het DNA grondiger analyseren dan in een normale DNA-test gebeurt. Starr kwam op basis van de uitkomst tot de conclusie dat de vader de oom van het kind was. Kinderen hebben de helft van hun erfgoed gemeen met hun vader en de helft met dat van hun moeder. Tussen neef en oom komt dat 25% overeen. De verklaring De verklaring is dat de vrucht van de vader in de baarmoeder cellen heeft geabsorbeerd van zijn twee-eiige broertje en er dus een chimeer van zijn broertje en hem is ontstaan, een ‘product’ van celmenging. Vrij veel zwangerschappen, een op de acht, beginnen met een twee bevruchte eicellen, maar slechts een op de tien tot twaalf van die zwangerschappen levert ook een tweeling op. Die ‘verdwijning’ van de twee vrucht heet het syndroom van de verdwenen tweeling. Soms worden de cellen van die verdwenen tweeling geabsorbeerd door de overblijvende vrucht. In dit specifieke geval kan de samensmelting al vroeg in de embryonale ontwikkeling hebben plaatsgevonden omdat het het genetische materiaal in alle cellen gelijk was. Als die samensmelting later gebeurt, dan kan het zijn dat er in verschillende organen verschillend DNA zit. Er zijn andere gevallen van chimeren bekend, maar het komt erg weinig voor. Moeders kunnen ook cellen overnemen van hun borelingen. Ze kunnen dan Y-chromosomen in hun cellen hebben na de geboorte van een zoontje..
Bron: Futura-Sciences