Kooldioxide-uitstoot 2012 op recordhoogte

Het vorig jaar is wereldwijd zo’n 31,6 miljard ton kooldioxide in de aardatmosfeer terechtgekomen (+ 1,4%), zo heeft het Internationale Energie-agentschap (IEA) becijferd. “Daarmee wordt ons doel, de aarde niet meer dan twee graden te laten opwarmen, steeds moeilijker te realiseren”, zei IEA’s hoofdeconoom Fatih Birol. Als er geen omslag komt, dan stevenen we af op een opwarming van 4 graden in 2100. Volgens de IEA is de industrie verantwoordelijk voor tweederde van de uitstoot van broeikasgassen.
Deze sombere berichten worden enigszins gemilderd door lichtpuntjes uit China en de VS, ’s werelds grootste economieën. Door de overstap van kolen op gas is de uitstoot van de VS weer op het niveau van de jaren ’90. De uitstoot van China steeg minder dan in de voorgaande jaren.
Daarentegen baart Europa zorgen. In Duitsland is de kooldioxide-uitstoot met 2,2 % gestegen en in Groot-Brittannië met 4,5 %. Dat heeft alles te maken met de lage kolenprijzen. In Japan laten zich de gevolgen van de kernramp in Fukusjima voelen. Als gevolg van de minder florissante economie, ligt het niveau van geheel Europa nog wel 1,4 % lager dan in 2011. De investeringen in duurzame energie zijn echter ook teruggelopen.
Er zouden, als het aan de IEA lag, geen nieuwe kolencentrales meer mogen worden gebouwd en de minst rendabele centrales zouden uit bedrijf genomen moeten worden. Er zou al 18% van de beoogde reductie van broeikasgassen worden gehaald als oliebedrijven zouden voorkomen dat bij de winning van olie en gas methaan in de atmosfeer terecht zou komen. Methaan (aardgas) is een ‘sterker’ broeikasgas dan kooldioxide. Nog eens 12% van die reductiedoelstelling zou worden gehaald als overheden ophielden het verbruik van fossiele brandstoffen te subsidiëren. “Dat kan allemaal met bestaande technologieën en met maatregelen die in sommige landen al worden getroffen”, zei Birol.

Bron: Der Spiegel

Plastisch chirurgen adverteren via sociale media

Er mag geen vlekje aan zitten Patricia Paay doet er niet moeilijk over dat ze diverse malen is verbouwd om er ‘jong en fruitig’ te blijven uitzien. Botox heeft ze nooit gebruikt, verklaarde ze onlangs trots op het radioprogramma Kunststof (is ook daar de bodem weg?).
Ik zal vast tegen een hoop schenen schoppen, maar plastische chirurgen doen voor het overgrote deel nutteloos werk. Borsten vergroten/verkleinen, neuzen rechtzetten of bijpunten, overtollige vetlagen wegslurpen, je zegt het maar. Er mag geen vlekje aan zitten. Het zal dan ook niet verbazen dat deze categorie snijders de sociale media zien als een prachtig platform om hun, grotendeels, onnutte werkzaamheden te etaleren. Sociale media, ik trap nu weer anderen (?) tegen de schenen, bestaan voor het overgrote deel uit gebakken lucht en egodriften.
Dat past mooi bij elkaar, maar wie heeft de moeite genomen om dat uit te zoeken? Dat heeft, nota bene, een fatsoenlijk instituut van de UCLA (de universiteit van Californië in Los Angeles) gedaan. Ja, ja, wetenschap heeft ook zo zijn triviale kantjes onder het mom (niet eens zo slecht) dat we moeten weten hoe de wereld in elkaar steekt.
Uit die studie blijkt dat meer dan de helft van de plastisch chirurgen gebruik maakt van sociale media om zichzelf te etaleren.
De studie is gehouden onder leden van de Amerikaanse vereniging van plastische chirurgie (ASPS). En om nog even flauw te blijven: ASPS is ook de afko voor antisociale persoonlijkheidsstoornis. 500 van de 5000 ASPS-leden vulden het vragenformulier in.
“Sociale media zijn bij uitstek geschikt om voorlichting te geven en direct te communiceren met patiënten en collega’s”, laat onderzoeker Reza Jarrahy weten. Hij is ASPS-lid en en als vice-hoofd communicatie verbonden aan de Amerikaanse vereniging van maxillofaciale chirurgie. Plastisch chirurgen zijn volgens Yarrahy de pioniers op dit terrein en effenen het pad voor het gebruik van sociale media voor andere artsen én patiënten, stelt hij trots.

Bron: Eurekalert (foto ASPS-stek)

Schoonmaak Sellafield kost BP 67,5 mrd

Opwerkingsfabriek Sellafield aan de Ierse ZeeHet schoonmaken van de opwerkingsfabriek in Sellafield aan de Ierse Zee zal BP 67,5 miljard gaan kosten (€ 80 miljard) gaan kosten, zo stelt een rapport van de Engelse rekenkamer (Public Accounts Committee). Sellafield, voorheen Windscale, is in het recente verleden herhaaldelijk negatief in het nieuws gekomen vanwege ongelukken met radioactief afval. Oorspronkelijk is Sellafield opgezet voor de productie van plutonium voor kernwapens. Later werd er een kerncentrale voor de elektricteitsproductie neergezet (beide zijn stilgelegd) en in 1994 werd een fabriek voor de opwerking van kernafval geopend. Opeenvolgende kabinetten hebben verzuimd greep te krijgen op de situatie op het terrein, aldus het rapport, waardoor er voor mensen en omgeving een gevaarlijke situatie is ontstaan. John Clarke van de instantie die belast is met de ontmanteling van kerninstallaties, de NDA, stelde dat er nooit harde beslissingen zijn genomen over de ontmanteling van Sellafield. De Ierse overheid dringt al jaren aan op de sluiting van het rampencomplex.
Bron: BBC

Pauli verdwaalt in blauwe bos

Gunter Pauli (Antwerpen, 1956) was eigenaar van Ecover, een bedrijf dat afbreekbare zeep verkocht (en nog verkoopt). Heel groen, maar Pauli ontdekte dat voor zijn milieuvriendelijke zeep palmolie werd gebruikt en juist palmplantages vormden een bedreiging van het nog resterende tropisch oerwoud in Zuid-Oost-Azie. Pauli viel van zijn groene geloof en richtte in 1994 ZERI (Zero Emission Research and Initiatives) op. Pauli werd blauw. De basis van zijn ‘geloof’ is dat de natuurkunde (soms natuur genoemd) ons de weg wijst naar een afvalvrije kringlooptoekomst. Afval bestaat niet meer (ook emissies zijn afval) of eigenlijk bestaat het nog wel, maar het is grondstof geworden. Kijk verder dan je neus lang is, is zijn credo. Afbreekbare zeep is mooi, maar is een slecht product als daarvoor kostbaar regenwoud moet worden gekapt. Een gezond milieu in Nederland ten koste van het milieu in Indonesie; dat kan de bedoeling niet zijn. Pauli schreef er een boek over, maar maakt er nogal een potje van.
(lees het hele artikel)

Paarlen voor de zwijnen

Ingenieurs zijn over het algemeen aardige mensen, die er geen dubbele agenda op na houden. Je hoeft je bij ingenieurs zelden af te vragen: wat bedoelt hij/zij daarmee? Ingenieurs hebben echter ook het idee dat alle, of in ieder geval de meeste, problemen zijn op te lossen met behulp van techniek en dat politici, even weer grof generaliserend, vaak volslagen irrationele beslissingen nemen. Dat zouden ingenieurs veel beter doen. Kortom: er zouden meer ingenieurs in de politiek moeten zitten, dan zouden er heel wat problemen minder zijn en zou er niet zo lang gezwetst hoeven worden.
Aardige mensen, die ingenieurs, maar van politiek hebben ze geen kaas gegeten. Er zijn ingenieurs (geweest) in de politiek. Jeroen Dijsselbloem van de PvdA , met Diederik Samson één van de rode ingenieurs, is er een van (Wageningen) en ook voormalig VVD-Kamerlid Pieter Hofstra heeft een ingenieursopleiding (civiele techniek) genoten. Het blote feit dat niet alle ingenieurs in dezelfde partij zitten lijkt al een aanwijzing dat het probleemoplossend vermogen van de technisch geschoolde politici niet eenduidig één kant op wijst.
Wetenschappers zijn ook met eenzelfde soort saus overgoten, zij het iets minder pregnant dan ingenieurs, die tenslotte de praktijkmensen bij uitstek zijn (de ingenieurs, bedoel ik). In de politiek zijn ze schaars. Hier en daar verdwaalt er wel eens eentje in Den Haag. Plasterk is daar een voorbeeld van.
Robbert Dijkgraaf, voormalig president van KNAW en tegenwoordig president van het IAS in Princeton (VS), vindt dat er bruggen tussen de wetenschap en de politiek zouden moeten worden geslagen, waarbij de politiek de kennis van de wetenschap benut en waarbij die politiek voor lief moet nemen dat onzekerheid een zekerheid in de wetenschap is.
Die door hem gewenste kennisuitwisseling is niet zonder problemen. “Hier staan beroepstwijfelaars tegenover beroepsstellingnemers – noem het een grensconflict. Het slaan van bruggen is moeilijk omdat de pijlers onderhevig zijn aan grote krachten.” Dijkgraaf zei dat tijdens zijn jaarrede voor de KNAW in mei 2011. Zijn ingekorte lezing staat als inleiding in het boekje “Wetenschap is ook maar een mening” van de hoofdauteurs Bas den Hond, Sybe Rispens en Bram Vermeer. Dijkgraaf heeft een punt als hij stelt dat politici gebruik moeten maken van wetenschappelijke kennis, willen ze daarmee maar zeggen.
Die auteurs, wetenschapsjournalisten, zijn wat ‘extremer’ dan de zachtaardige Dijkgraaf. Zij verwijten de politici dat die zich te weinig gelegen laten liggen aan de kennis die in eeuwen wetenschapsbedrijf is voortgebracht. De auteurs snappen wel dat politici keuzes moeten maken en dat de wetenschap geen absolute zekerheden biedt, maar waarop zijn die keuzes gebaseerd, vragen zij zich af. Als er gekozen wordt voor extra bezuinigingen boven extra impulsen voor de economie dan zou dat moeten gebeuren op basis van wetenschappelijke kennis. “Het is fataal als dit soort kennis niet telt in de politiek”, zo schrijven ze.

Harde feiten
Om de politiek een beetje op weg te helpen hebben ze, in de aanloop naar de jongste Kamerverkiezingen, bij 25 politieke kwesties de harde feiten gezocht, op zich al een heel karwei, en hebben op basis van die kennis een uitspraak gedaan over een stelling die ze over de kwestie hebben bedacht. Bijvoorbeeld: Is de Joint Strike Fighter achterhaald?. Het antwoord op die vraag kan zijn: weerlegd, onwaarschijnlijk, onbeslist, waarschijnlijk en bewezen. Het gaat dan over vragen met betrekking tot economie, milieu, energie, veiligheid en zorg. Actuele kwesties waar ook Rutte II mee worstelt en waar waarschijnlijk zijn opvolgers ook nog niet van af zijn.
Wetenschap kan helpen bij het vinden van een antwoord op een actuele vraag, dat is het idee, maar het is dan toch wel heel opmerkelijk dat van de 25 beschouwde kwesties er slechts zes een definitief antwoord krijgen (bewezen – o.m. De vraag over de JSF – of weerlegd). Liefst negen stellingen krijgen de kwalificatie onbeslist. De rest is onwaarschijnlijk of waarschijnlijk.
Dat is natuurlijk meer dan helemaal niks. Laten we er eens een heet hangijzer bij nemen: Moeten we zo snel mogelijk voldoen aan de begrotingsnormen van de EU (dus begrotingstekort niet meer dan 3% van BNP en staatsschuld niet hoger dan 60%)? Bram Vermeer acht in zijn bijdrage de stelling “Snel bezuinigen vertraagt het economisch herstel” bewezen. Daarbij baseert hij zich op een IMF-studie van oktober 2012 (opmerkelijk actueel) waarin Nederland wordt gewaarschuwd voor te snelle bezuinigingen. Dat remt de groei (waarom moet in de economie altijd alles groeien?), zeggen de rekenaars van dat fonds nu. Daar dachten ze bij het IMF ooit anders over.
Economie is geen exacte wetenschap. Er wordt bij dit soort exercities stevig gerekend en met aannames gewerkt. Ook wordt er, zegt Vermeer eerlijk, heel wat niet meegenomen. Het is onduidelijk hoe hoog een ‘gezonde’ schuld is, zegt hij, of hoe snel een land moet bezuinigen als de tekorten oplopen. En hoe lang mag het duren voor je op je ‘ideale schuld’ uitkomt? Olivier Blanchard van het IMF denkt aan 20 jaar. Dat gebeurde na de tweede wereldoorlog ook, is zijn argument. Is dat wetenschap? Volgens Vermeer zijn er geen economen die beweren dat de begrotingsnorm binnen een jaar moet worden gehaald. Niet binnen een jaar (zal niet lukken), maar wel zo snel mogelijk. Economen die die stelling onderschrijven zijn er. Dat lijkt allemaal niet op de harde feiten waarover de auteurs het in hun inleiding hebben.
In meer besproken gevallen gaan mijn wenkbrauwen omhoog. Het is volgens de scribenten onwaarschijnlijk dat de marktwerking de zorg goedkoper maakt. Ik wil dat best geloven, maar waar zijn de bewijzen? Het zou onder meer te maken hebben met de ongelijke verdeling van de kennis. Er kan geen markt ontstaan als klant en leverancier in het duister tasten over relevante informatie (hoeveel mag een paar maanden extra leven kosten of hoeveel het leven van een kind met de ziekte van Pompe?) is de stelling, maar is dat wel zo? Ja, in Amerika is de door de markt gedicteerde gezondheidszorg duurder dan in het nog redelijk gereguleerde Nederland, maar is dat een bewijs of ontkrachting van de stelling? Ik ben geen wetenschapper, maar ik zou dat toch een uiterst magere onderbouwing van mijn uitspraak vinden. Het lijkt me toch te veel op wat mijn schoonvader ooit ‘de statistiek van de directeur’ noemde: een voorbeeld wordt gezien als bewijs van algemene geldigheid (van een ‘wet’).

Rekeningrijden

Bij de vraag of rekeningrijden de files vermindert wordt verwezen naar succesvoorbeelden in Londen en Zweden en op basis daarvan gezegd dat tolheffing werkt bij het verminderen van files, maar hoe dat moet dat en wat je met de gevolgen doet is duister. Ik heb daar wat moeite mee. Vormen die twee voorbeelden het bewijs? Je kunt er met computers aan rekenen, maar de bit is geduldig. Welk effect rekeningrijden op filevorming heeft (hoeveel tol halveert de files?) zal moeten blijken in de praktijk.
Daar komt bij dat rekeningrijden een paar ‘bijverschijnselen’ heeft. Een belangrijk thema in de discussie rond rekeningrijden is altijd privacy geweest (hier wel, niet bij de ov-chipkaart). Die zou niet in het geding komen, suste onze overheid. Is dat ook zo? Als burger (en als kritisch politicus) word je toch steeds wantrouwender als je ziet dat politie en minister steeds gretiger (willen) graaien in allerlei allerlei elektronisch gegevensbestanden. Hoe waarderen we dat risico? Je kunt zo’n kwestie natuurlijk niet los van de omwereld zien en politici moeten ook die zaken ‘meenemen’. Wat als een medicijn werkt, maar wel een groot risico op ernstige bijwerkingen heeft? De vraag zou ook niet moeten zijn of rekeningrijden files vermindert, maar of rekeningrijden op maatschappelijke verantwoorde wijze ons van het verkeersinfarct af helpt. Het antwoord op die vraag zou wel eens veel lastiger te beantwoorden kunnen zijn.
Het antwoord op de vraag of versoepeling van het ontslagrecht de werkloosheid minder wordt (niet dus), is gebaseerd op de schatting van Amsterdamse economen dat versoepeling naar Deens voorbeeld slechts een marginale vermindering zou opleveren (van 5 naar 4,86%). Dat valt binnen de ruis en daarmee wordt de stelling dus als weerlegd genoteerd. Als politicus, die zich op feiten moet baseren, zou ik me toch gaan afvragen: als andere economen die schatting hadden gemaakt, was dan de uitkomst dezelfde geweest?
Het is natuurlijk een mooie stelling dat politici hun beslissingen vaker zouden moeten baseren op feiten, maar de grote vraag voor zo’n politicus is dan: wat zijn de feiten?

Makkelijk
Natuurwetenschappers hebben het makkelijk. Die kunnen systemen geïsoleerd beschouwen en daaruit wetmatigheden afleiden, waarmee voorspellingen kunnen worden gedaan. Het grote probleem is dat het leven van de burger (en de politicus) zich niet afspeelt in een geïsoleerd systeem, maar in een complexe samenleving waarin talloze parameters en wisselwerkingen een rol spelen. Het is zelden: als A dan B. Het probleem met de wetenschapsgebieden die voor politici van belang zijn (vooral economie en sociologie) is dat die niet tot de natuurwetenschappen gerekend kunnen worden. Economen doen wel duur en rekenen veel, maar er is geen econoom die een formule bij de hand heeft waarmee hij kan uitrekenen wanneer de huidige ‘crisis’ afloopt en welke maatregelen we daarvoor moeten nemen. Als je voorspellingsvermogen zou hanteren als wezenskenmerk van wetenschap, dan is economie geen wetenschap, net zo min als sociologie. Die werelden zijn te complex voor ons om ze nauwkeurig te doorgronden en nauwkeurige voorspellingen te kunnen doen.
Met snel bezuinigen maak je de economie kapot zou een bewezen stelling zijn, maar, in het boek wordt dat ook genoemd, hoe reageren de financiële markten op minder stringente bezuinigingen? Verliezen zulke landen hun AAA-status, om maar wat te noemen, en zullen ze daardoor meer rente moeten gaan betalen? Welke wetenschapper kan mij, politicus, het overtuigende bewijs leveren dat de reacties van de financiële markten misschien wel/niet veel erger zijn dan snelle(re) bezuinigingen?
Ja, zeggen Dijkgraaf en de auteurs: absolute zekerheden kan de wetenschap niet geven. Politici zouden moeten leren 100% vertrouwen te krijgen in onderzoekers die zeggen dat ze 50% zekerheid hebben, stelt Dijkgraaf. Dat lijkt me nogal veel gevraagd van politici, vooral ook omdat er grote ongelijkheid is in de verdeling van kennis tussen politici en wetenschappers. Het is mooi je beslissingen te nemen op basis van feiten, maar hoe hard zijn die feiten? Zijn het eigenlijk wel feiten? Geen politicus die dat kan beoordelen. Klaar ben je. Als er zoveel onzekerheid bestaat over een uitspraak dan kom je licht tot de conclusie dat deze wetenschap toch ook maar een mening is. Zeker als het over economie en sociologie gaat, zou ik er aan willen toevoegen.

Mooi werk
Dit leest misschien als een neersabeling van de stelling dat politici (meer) gebruik zouden moeten maken van wetenschappelijk bewezen feiten bij het nemen van beslissingen, maar dat is allesbehalve zo. Ik vind dat de auteurs (zo op het oog; ik heb hun bronnen en hun keuzen daarin niet onderzocht) mooi werk hebben verricht bij het vergaren van bewijsvoering (al zou ik graag wat vaker man en paard genoemd willen zien), maar evenzeer vind ik dat de auteurs erg veel vertrouwen van politici vragen. Wetenschapsjournalisten hebben door de bank genomen veel vertrouwen in de wetenschap, wat mij betreft vaak iets te veel, maar zouden de eersten moeten zijn om te erkennen dat wetenschap een allerminst onfeilbaar instrument is bij beslissingen over maatschappelijke kwesties.

Rond projecten als de uitbreiding van Schiphol of de aanleg van Betuwelijn zijn stapels rapporten verschenen, waarmee je bijna elke stelling rond die projecten zou kunnen onderbouwen. Kamerleden vinden dan ook nogal eens dat ze overvoerd worden met informatie, die het nemen van een beslissing allerminst vergemakkelijken. Het is niet louter nattevingerwerk in de politiek. Het JSF-project doorzetten is dom, maar het te staken ook, zo heeft de Rekenkamer voor ze berekend. Voorwaar, wie schenkt mij, politicus, wijsheid?

Wetenschap is ook maar een mening, Bas de Hond & Sybe Rispens & Bram Vermeer (Uitgeverij Oostenwind)